Vandaag zou een makkelijk dagje moeten worden.
Jammer dat we geen tijd hebben om La Paz een beetje te verkennen, alhoewel: het
stinkt hier behoorlijk naar uitlaatgassen en, zoals we eerder beschreven, het
verkeer is een totale chaos. Maar ook onze auto’s dragen natuurlijk hun
steentje bij aan de vervuiling hier...
We vertrekken rond half 10, maar het blijkt
nog heel wat voeten in de aarde te hebben om La Paz uit te komen. Het verloopt
aanvankelijk voorspoedig, maar in het voorstadje El Alto staan we al vast: we
komen op een weg terecht van tweemaal drie rijstroken die compleet vol staat
met taxibusjes, vrachtwagens en personenwagens. Op een gegeven moment zien we
onze Belgische vrienden (equipe 30) met hun 1800 naast de kant van de weg
staan: de wagen loopt niet meer. Het plan is om de benzine die nog in de tank
zit aan te vullen met benzine met een lager octaangehalte. Maar dat valt nog
niet mee; we slepen het Belgische team naar een tankstation in de buurt, maar
daar wil men geen benzine verkopen aan buitenlanders. Alleen Boliviaanse
kentekens zijn hier welkom. Inmiddels is de auto van Jan (equipe 34)
afgeslagen, en wil niet meer starten. Ook de auto van Job (equipe 18) houdt het
voor gezien. Ondertussen zitten we allemaal zonder benzine. We worden doorverwezen
naar een volgend tankstation, maar ook hier wordt ons enkel een ‘nee’ verkocht.
Bij het derde tankstation kunnen we gelukkig wel terecht, al betalen we daar
(als buitenlander) een dubbele prijs. Ook ons kenteken en paspoortnummer wordt
geregistreerd. Later legt onze gids ons uit dat de Boliviaanse benzine vrij
fors gesubsidieerd is, en dat er daardoor veel benzine naar bijvoorbeeld Peru
gesmokkeld wordt. Om ervoor te zorgen dat het allemaal niet uit de klauwen
loopt, hebben slechts enkele tankstations de bevoegdheid om aan buitenlanders
benzine te verkopen. Maar goed, we kunnen weer rustig verder.
De landschappen zijn wederom prachtig, maar
Bolivia blijft (na Argentinie en Chili meegemaakt te hebben) een toonbeeld van
armoede. Onze rit voert ons naar grote hoogtes: we rijden steeds tussen de 3800
en 4000 meter. Halverwege moeten we met een veer het Titicaca-meer oversteken
(het hoogst gelegen meer ter wereld, op zo’n 3800 meter). De oversteek is een
ervaring op zich: met houten bootjes worden we, met twee auto’s tegelijk, naar
de overkant gebracht. Met grote stokken wordt de boot van wal geduwd.
Vervolgens wordt een buitenboordmotortje gestart.
De formaliteiten aan de Peruaanse grens
verlopen buitengewoon voorspoedig, en rond half 8 ’s avonds komen we aan bij
ons hotel in Puno (Peru). Het hotel ligt pal aan het Titicaca-meer, en we
bevinden ons nog steeds op 3800 meter hoogte. En dat merk je als je de trap op
loopt...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten